woensdag 26 december 2018

Werkgevers en werknemers? Kwestie van woordkeus!


Vroeger wond men er geen doekjes om.
Je had de baas, en je had het personeel.
De laatste groep werd weer onderverdeeld in chefs, medewerkers, jongste bedienden, loonarbeiders, dagloners, voluntairs of zelfs, kortweg, ondergeschikten.

Inmiddels noemen we beide groepen respectievelijk werkgevers en werknemers.
Baas klinkt zo onprettig!
Bovendien zijn wij nu allemaal eigen baas.
Van ons eigen Merk.
De chef heet nu bijvoorbeeld teamleider.
Dagloners heten nu ofwel uitzendkrachten, ofwel zelfstandigen zonder personeel, oftewel ZZP'ers.

Zodra deze laatste groep voldoende verdient is ondernemer echter een goede koosnaam.

Woordkeus: de consequenties

De term 'werkgever' is veelzeggend.
Een gever geeft, in dit geval werk.
Aan een 'werkzoekende', om precies te zijn.
'Werknemer' is eigenlijk ook een beetje een raar woord.
Want een nemer neemt, in dit geval werk.

Alsof je een ander iets áf neemt, zodra je werkt!
Dit soort formuleringen passen natuurlijk wel in het straatje van mensen die zich tegen immigranten keren.
'Ze pikken (nemen) onze banen in!', kun je dan zeggen.

Toegegeven: werk is soms inderdaad een schaars goedje.
Niet dat er in tijden van werkeloosheid geen werk te doen is.
Dát natuurlijk niet.
Vaak is er zelfs ontzettend veel werk.
De periodiek terugkerende economische recessies verhinderen immers niet dat onze klassen onverminderd groot zijn, onze bejaarden eenzaam wegkwijnen, en onze bossen worden met enorme machines worden platgemaaid.
Dit laatste omdat ouderwetse houthakkers volgens Staatsbosbeheer 'niet meer te betalen zijn'.
Vooruitgang!

Voor de goede orde: met werk bedoel ik dus, in dit verband, betaald werk.
Met een uurloon waarmee je in je levensonderhoud kunt voorzien, bij een werkweek van maximaal(!) veertig uur per week.

Zoals ik al schreef: de term 'werkgever' suggereert dat de werkgever werk geeft.
Van antropoloog David Graeber weten we inmiddels dat het niet per definitie gaat om werk dat gedaan moet worden, maar om werk waarvoor een bepaalde werkgever nu eenmaal geld over heeft.
Om wat voor reden dan ook.
Het loon lijkt soms volstrekt willekeurig.
Je kunt ook zeggen: wat de gek ervoor geeft.

Wie Graeber aandachtig leest beseft dat een aanzienlijk deel van de werkgevers niet in de eerste plaats werk geeft, maar geld.
Zo blijkt een aanzienlijk deel van de goed betaalde mensen helemaal geen bijzonder nuttig werk te verrichten.
Vaak vinden deze mensen  de door hen verrichte werkzaamheden - nota bene - zelf overbodig, of volkomen zinloos. 

Hieruit volgt dat de relatie tussen de hoogte van het uurloon en het nut van de voor dit uurloon verrichte werkzaamheden vrijwel volledig zoek is geraakt. 
De betekent dat iemand goed kan verdienen met volstrekt overbodig werk, terwijl iemand anders uiterst zinvol of zelfs onmisbaar werk doet voor een vrijwilligersvergoeding.
De twee waarden - zin van het werk/uurloon - lijken zich als het ware in 'parallelle universa' te bewegen, om het maar eens volgens de laatste natuurwetenschappelijke inzichten te formuleren.

Dit is lastig.
Omdat er meestal minder (fatsoenlijk) betaalde banen zijn dan werkzoekenden is de werknemer meestal, in een of andere vorm, behoeftig.
Met andere woorden: de werknemer heeft geld nodig.
Dit om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien.
Het zou dus verdomd handig zijn om de twee 'waarden' weer bij elkaar te brengen!
De één heeft immers dringend geld nodig.
Maar overal is nuttig werk dat dringend moet worden gedaan.
Stel dat dit nu gewoon 'naar verdienste' betaald zou kunnen worden?
Tel uit je winst!

Maar nu komt het.
Voor het zinloze werk blijken bakken met geld beschikbaar te zijn, terwijl geen hond voor het zinvolle, nuttige en vaak zelfs onmisbare werk lijkt te willen betalen!
Desondanks lijkt de vraag waarom al dat werk dat gedaan moet worden - zorg, onderwijs - niet kan worden betaald (en dientengevolge dus ook niet, of minder, wordt uitgevoerd) duurzaam in het verdomhoekje geraakt.

Je kunt het ook anders zeggen.
Waar het op neer lijkt te komen is dat het werk dat dringend moet worden gedaan gewoon niet zo belangrijk is voor de mensen die over voldoende geld beschikken om eventueel voor deze werkzaamheden te betalen.
Met andere woorden: ze verdommen het.
Want of uw oude moeder al dan niet dood zal donderen wegens chronisch gebrek aan goede zorg interesseert hen domweg niet in voldoende mate.
Of hooguit in theorie.
Het is immers hún oude moeder niet!
In alle redelijkheid kun je het hen niet eens kwalijk nemen.
Ze kennen het mens niet eens...

Hoe zouden we werk dat gedaan moet worden omschrijven?
Echt werk is (vrij naar Graeber) te definiëren als een bezigheid die op enig moment door grotere groepen mensen zal worden gemist zodra er sprake is van een staking. 

Werk is belangrijk, kortom.
Maar dankzij de huidige terminologie van geven en nemen wordt werk (geven) nu in feite opgevat als een vorm van liefdadigheid.
Hoe kan een samenleving voor zulke belangrijke zaken afhankelijk zijn van liefdadigheid?

Een en ander blijkt tenminste deels een kwestie van woordkeus.
Woordkeus is dus belangrijker dan je zou denken.
Want wie werkgevers - werk 'geven' - ervaart als de grote filantropen van deze tijd, komt automatisch in de verleiding om hen een beetje te ontzien, in de watten te leggen, te pamperen, te verleiden of zelfs te aanbidden. 
De 'samenleving' is immers afhankelijk van hun giften!

Helaas geldt, als het over het geven van geschenken gaat, een ijzeren wet, die de samenstellers van het Grote Boek van Onze Westerse Beschaving al kenden: 
'Want wie heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloediglijk hebben; maar wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft' (Mattheüs 13; 12-15)
Dit alles betekent dat relatief schaarse collectieve middelen - ons belastinggeld! - voornamelijk belanden bij de 'werkgevers'.
Ziedaar het beleid van onze neoliberale kabinetten. 
En dat allemaal omdat we onze terminologie niet op orde hebben?!
Dit moet beter kunnen!

WERKDOENERS, WERKLOSSERS EN WERKLATERS

Mijn voorstel: we maken een nieuwe indeling in werkdoeners, werklossers en werklaters.
We hebben immers geen tijd te verliezen.
Zodra de dingen, in elk gesprek erover, duidelijker zijn, is het ook makkelijker om de vinger om de zere plek te leggen.
Zo kunnen we toe naar een oplossing!

Werkdoeners
De eerste groep - de voormalige werknemers - is de groep die, al dan niet (fatsoenlijk) betaald, het werk doet dat (dringend) gedaan moet worden.
Als deze mensen gaan staken ligt, vroeger of later, het land plat en/of ontstaan er grote problemen.
Want deze mensen produceren, ontwerpen, repareren of maken iets.

Maar dat niet alleen.
Zo is zorg - niet toevallig een typisch vrouwendingetje - het ondergeschoven kindje zodra het gaat om betaling.
De meeste zorg vindt zelfs achter gesloten deuren plaats en wordt dus helemaal niet betaald, of indirect, onder de noemer 'financiële afhankelijkheid'.
Alsof je van een werkgever NIET financieel afhankelijk bent!

De officieel georganiseerde zorg wordt weliswaar betaald, maar vaak erg slecht.
Of, steeds vaker, middels een vrijwilligersvergoeding.
Zoals het leger vrijwilligers dat bezoekers - in die omstandigheden nogal eens 'zwak, ziek en misselijk' - wegwijs maakt bij de paspoortrobots in de moderne academische ziekenhuizen.
Hoewel dit werk in het geheel niet gemist kan worden - pakweg de helft van de bezoekers zou de arts nooit, of tenminste niet op tijd bereiken - worden deze onmisbare(!) werkzaamheden doodleuk uitbesteed aan vrijwilligers.
Volgens Graeber komt dit omdat zorg niet wordt opgevat als werk.

Dan is er werk dat niet per se dringend is, maar wel erg zinvol.
Het resultaat van dit werk maakt ten minste een deel van de mensen vrolijk of zelfs gelukkig.
Dit kan van alles zijn, zoals muziek of kunst of zelfs voetbal.

Werklossers
De tweede groep (werklossers) brengt
 het werk dat gedaan moet worden - al dan niet betaald - onder de aandacht.
Of liever gezegd: onder de mensen. 
Gewoon, zoals een vrachtwagenchauffeur een pallet met dozen 'lost'. 
In feite kan deze vorm van laden en lossen worden opgevat als een soort tussenhandel.
Of zelfs als een vorm van logistiek.
Best nuttig dus, maar nu niet iets om op feestjes over op te scheppen. 

De klassieke ondernemer met personeel kan dus worden opgevat als werklosser. 
Dus: ondernemer = werklosser. 
Wie als ondernemer iets nuttigs doet - maakt, ontwerpt, timmert, enzovoort - en hier graag een beetje over op wil scheppen, doet er dus voortaan (nadat de nieuwe terminologie is ingeburgerd) goed aan om zich niet langer ondernemer (=werklosser) te noemen, maar gewoon, heel eerzaam, werkdoener.
De werkdoeners kunnen vervolgens gewoon weer worden onderverdeeld in lassers, violisten, houthakkers, leraren, monteurs, enzovoort. 
Net als vroeger eigenlijk.

Idealiter is het antwoord op de klassieke vraag 'wat doe jij?' dus voortaan zo concreet mogelijk.
Voor laden en lossen hoef je immers niet zo heel veel bijzonders te kunnen.
Voor het lossen van werk is zelfs geen grootrijbewijs nodig!
Niet iets om jezelf voor op de borst te kloppen dus, maar beslist eerzaam.
Net zoals de meeste andere werkzaamheden eigenlijk.

Wat antwoorden we dus voortaan, als iemand ons vraagt 'wat we doen'?
Zomaar een greep:

- ik voed mijn kinderen op tot goede en verantwoordelijke burgers
- ik los werk
- jouw vuilnis wordt door mij opgehaald, om stank en overlast te voorkomen
- zodra jij behoeftig wordt, of slecht ter been, zal ik je verzorgen
- met de aanleg en het onderhoud van mijn tuin draag ik bij aan een betere leefomgeving, een hogere biodiversiteit en minder CO2-uitstoot
- ik maak muziek
- indien nodig repareer ik je riolering

Wie toch zo nodig op wil scheppen op een feest, kan proberen iets te leren wat iemand anders niet zo één-twee-drie kan. 
Om indruk te maken kun je dus kiezen voor een bezigheid waarvoor tenminste een bepaald aantal uren oefening of studie nodig is.
Vaak wordt het aantal van tienduizend uur genoemd als minimum, om bepaalde vaardigheden werkelijk onder de knie te krijgen.
Vioolspelen in een orkest bijvoorbeeld, of een kies boren, een complexe machine repareren, dan wel een weloverwogen, juridisch onderbouwd oordeel vellen.

Werklaters
De derde groep bestaat uit de werklaters.
U weet wel, van 'doen en laten'.
Ik schreef al dat er nogal eens (al te) goed wordt betaald voor zinloos werk, terwijl je van nuttig werk vaak niet of nauwelijks rond kunt komen.
Wie bedenkt zoiets?
Dáár hebben we ze: de werklaters.
Waarbij 'laten' moet worden opgevat als het tegenovergestelde - of liever: de totale ontkenning - van doen.
'Gewoon even doen', kortom, zoals de ondernemers altijd zo graag over zichzelf zeggen.
Dit in flagrante tegenstelling tot 'nu even niet!', zoals de werklaters zo graag... doen.

Zo zorgt een typische werklater ervoor dat uw oude moeder geen zorg krijgt, tenzij (onbetaald) van u.
Of dat er meer dan dertig kindertjes bij uw dochtertje in de klas zitten, met of zonder 'rugzakje'.
Werklater: daar kun je maar beter niet mee aankomen, op een feestje.

Gelukkig komen we deze types zelden tegen.
Wie zijn deze mensen eigenlijk?
Dit blijft vooralsnog een beetje onduidelijk.
Het vermoeden bestaat dat er onder die groep veel ondernemers te vinden zijn, met name die van het 'multinationale' soort.
Dagtripjes naar Den Haag behoren vermoedelijk tot hun vaste werkzaamheden.

Maar ook veel politici zijn werklaters, en zelfs argeloze kiezers die zich door mooie kreten ('doen.') laten verleiden.
In z'n algemeenheid zou je kunnen zeggen dat de relatie tussen noodzaak en nut van werk en de betaling volledig is zoekgeraakt.
Willen we dat eigenlijk wel, 'met zijn allen'?

Linksom of rechtsom: om een begin te maken met een oplossing kunnen we beter spreken over werkdoeners, werklossers en werklaters.
Dat is wel zo helder, in Ons Land, anno 2018!
Rest de vraag hoe we de mensen noemen die verantwoording nemen voor fatsoenlijke betaling van werkzaamheden die niet kunnen worden gemist.
Werkhelden?
Werkladers?

Over de naamgeving hoeven we ons voorlopig het hoofd niet te breken, want erg dik gezaaid lijken deze mensen niet te zijn.
Misschien moeten we 'met zijn allen' niet langer vruchteloos blijven hopen op iets wat nooit komt.
Werkverlossers: dat lijkt mij een passende term voor de groep mensen die, in een ideale wereld, zou betalen voor al het nuttige werk dat nu door onderbetaalde krachten of vrijwilligers wordt gedaan, of zelfs blijft liggen.
Maar zoals (uit de wereldgodsdiensten) bekend wil de verlossing nog wel eens op zich laten wachten...

Vermoedelijk is een basisinkomen een praktischer alternatief.
Het basisinkomen onderkent dat de relatie tussen, enerzijds, bevredigend, wenselijk, nuttig of zelfs onmisbaar werk en, anderzijds, fatsoenlijke betaling in deze tijd ver te zoeken is.
Verder erkent het basisinkomen de noodzaak, voor alle mensen, om in hun levensonderhoud te voorzien.
Ongelukkig genoeg koesteren diezelfde mensen tegelijkertijd de diepe behoefte om bevredigend en zinvol werk te doen en/of zich nuttig te maken voor de maatschappij.
Statistisch gezien is die mogelijkheid er slechts voor een kleine minderheid van de mensen. 
Er is geen 'markt' voor, zoals dat heet. 

Een en ander levert schrijnende situaties op.
Zo werken sommige mensen zich over de kop, zonder zelfs maar te kunnen rondkomen, terwijl - aan het andere uiterste - mensen zich naar eigen zeggen dood vervelen op hun werk.
Het laatste niet zelden voor een, om duistere redenen, overdadig salaris.

In flagrante tegenstelling hiermee kiezen veel kunstenaars, schrijvers of musici - die met hun werk vele anderen vermaken, troost bieden of zingeving verschaffen - na alle bezuinigingsrondes een ander beroep omdat ze niet langer in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
Zonde, van zoveel talent, zingeving en plezier.
Ander puntje is dat Ons Land onmiddellijk vrijwel volledig stuurloos zou worden zodra Ons enorme leger vrijwilligers het werk ook maar enkele weken neer zou leggen.

Voor dit alles lijkt het basisinkomen de beste oplossing.
Bent u bang dat het werk dat gedaan moet worden dan niet meer wordt gedaan?
Of dat mensen oeverloos 'op de bank gaan hangen' met chips en bier?
Lees dan eens een paar boeken over psychologie, sociologie of domweg over de menselijke natuur (romans).
Wie twijfels heeft over de financiering van het basisinkomen, raad ik aan de uitzending van Tegenlicht over dit onderwerp te bekijken.

dinsdag 7 juni 2016

De teleurstelling van een feminist


In mijn eerste blog schreef ik over het sprookje Blauwbaard.
De heldin overleeft door Blauwbaard tot uitstel te verleiden.
Tijd die ze nodig heeft om haar broers te verzamelen.
Gelukkig komen de broers net op tijd om haar te redden.
In de uitleg van kenners staat het roepen van de broers voor het verzamelen van haar (psychische) reserves (krachten).

Heeft de heldin eigenlijk geen zussen? 
Vroeg ik me ineens af.
Of is kracht per definitie mannelijk?!
Er zijn immers óók vrouwen die kracht zoeken in vriendschappen met andere vrouwen.
Zou dat werken?

In een boek van over zesentwintig met (onderdrukte!) boosheid tobbende hedendaagse schrijvende vrouwen van verschillende leeftijden las ik het volgende fragment, geschreven door schrijfster (diverse gelauwerde boeken) en wetenschapsjournaliste (New York Times) Natalie Angier
Paradoxaal genoeg heb ik in de loop der jaren veel vriendinnen verloren vanwege de feministische kwestie, of liever gezegd, mijn weergave daarvan. Mijn vriendinnen gingen eenvoudig niet genoeg voor het feminisme om bij me te passen; (...) Ze hielden er niet van om mannen te bellen en mee uit te vragen, wat ik altijd deed, ongeacht de "irritatie" die mijn opdringerigheid bij mannen zou kunnen opwekken. Het ergste is dat mijn vriendinnen niet zoveel, of eigenlijk niets hadden met mijn ideeën over vriendschap. Ik wilde diepe vriendschappen, glorieuze vriendschappen, vriendschappen die kracht gaven en de geest aanscherpten. Ik wilde een vriendschap die zo hecht en revolutionair was als die van mijn twee heldinnen. (...) Ik verlangde hevig naar dat soort zielsverwanten maar ik vond ze nooit. Deze mislukking is één van de grootste teleurstellingen van mijn leven geweest, het is een spijtige paradox: ik ben een zeepkistfeministe die abstract gelooft in het principe van vrouw-vrouw banden als bron van enorme kracht terwijl ik nauwelijks zulke vriendinnen heb. Ik heb genoeg oppervlakkige vriendinnen, zelfs een handvol goede vriendinnen, maar geen geweldige vriendinnen, geen beste vriendinnen (...) die ik altijd zal blijven koesteren.
De enige vrouw op wie ik door de jaren heen altijd heb kunnen rekenen (...) is mijn moeder. Ik kan alles tegen mijn moeder zeggen, snauwen en donderen en raaskallen over alle vrouwenhaat en idioterie op de wereld en mijn moeder zal niet terugdeinzen, met haar ogen rollen of mijn geklaag bagatelliseren. Ze is het meestal met me eens en als ze dat niet is kunnen we luidruchtig over de kwestie ruziën. Zij zegt niet zuchtend: "O, Natalie, ik ben het eigenlijk niet zo met je eens,' of: "Natalie, ik wil er niet meer met je over kibbelen.' (...) Ze is een vechter, ja, en mijn beste vriendin als het erop aan komt. En laatst begon ik me opeens zorgen te maken: wat moet ik in godsnaam doen als ze dood gaat? Tegen wie moet ik zeuren? Natuurlijk, ik heb een man, maar zijn ontbijtsessies met mij zijn al zwaar genoeg, ik weet het, en daarbij, hij is geen vrouw, dus zijn sympathie voor mijn feministisch gebabbel kent grenzen. Wat zal ik moeten doen? Tot wie zal ik me kunnen wenden? 
Toen die journaliste dit schreef was zij zo'n twintig jaar ouder dan ik nu ben.
Zelf ben ik dus te jong om het ontbreken van "diepe, glorieuze" vriendschappen met vrouwelijke "zielsverwanten" al bij voorbaat de grootste teleurstelling van mijn leven te noemen.
Daarbij: ik heb vriendinnen.
Méér dan genoeg zelfs.

Maar als ik eerlijk ben (en Mári, die een fan van “directheid” is, heeft mij gevraagd om vooral eerlijk te zijn in mijn blog) blijft er nog wél iets te wensen over.
Want als ik écht in de puree zit is er toch meestal alleen familie.
En (eventueel) de man met wie ik op dat moment ben.
Vrouwen van mijn leeftijd hebben het vooral druk en moeten veel bordjes tegelijk in de lucht houden.
Als alles van de to do list is afgestreept, is er misschien óók nog een beetje tijd voor 'koffie' met een vriendin...

Het ambivalente gevoel als je aan je vriendinnen denkt heeft een reden: voor een vriendin, hoe geliefd ook, sta je meestal niet centraal in haar leven.
Dat merk je aan kleine dingen.
Hoe komt het dat vrouwen afspraken met andere vrouwen zo vaak op het laatste moment afzeggen?
Man, kind, huis, werk of kwakkelende familieleden.
Wie ben jij om hier iets van te zeggen?!
Maar leuk is anders.
Hoe kunnen vrouwen zo ooit werkelijk op elkaar bouwen?

Mij zou een versie van Blauwbaard bevallen waarin de heldin haar zusters roept, die op afroep krijsend en kakelend op bezemstelen aan komen vliegen ('invliegen' heet dat tegenwoordig) om haar uit dat verdomde kasteel te redden.
Maar in mijn fantasie zijn het meteen weer (oude) heksen, geen jonge vrouwen.

Met mijn eigen strijdlustige ontbijtmonologen heb ik vóór mijn dertigste al twee exen gek gemaakt.
Gelukkig héb ik zusters.
Net als Natalie Angier (uit het bovengenoemde citaat) vind ik de werkelijk "glorieuze vriendschappen" met vrouwen voorlopig vooral in mijn eigen familie (mijn zussen Mila, Rémi, Lis).

Ik geef de moed niet op en blijf hardnekkig doorzoeken naar “glorieuze vriendschappen” met andere vrouwen.
Want uit de literatuur weet ik dat ze bestaan.
Zoals de vriendschap tussen Hannah Arendt en Mary McCarthy, die ik vooral ken uit de biografie over Arendt van Elisabeth Young-Bruehl.

In deze (uitzonderlijk goede!) biografie staat wel iets verontrustends, dat ik maar niet uit mijn hoofd kan krijgen.
Young-Bruehl associeert (het vermogen tot) hechte, diepgaande en levenslange vriendschappen direct met begaafde mensen.
Maar hoe zit het dan met journaliste (New York Times!) en schrijfster Nathalie Angier?
Voor haar vormt het ontbreken van dergelijke vriendschappen immers “de grootste teleurstelling van haar leven”.
Wat moet IK dan, als gewone sterveling, als zij niet eens "begaafd" genoeg is voor hechte en diepgaande vriendschappen met andere vrouwen?!

Food for thougt.